- Bij Naam geeft u een naam op voor de
parameter. Als u geen waarde opgeeft bij Tekst voor aanwijzing krijgt de gebruiker de waarde voor Naam te zien als aanwijzing. Het is gebruikelijk om een beschrijvende naam voor de parameter op te geven in de aanwijzingstekst en om de waarde die u hebt geselecteerd voor Naam vooraf te laten gaan door het prefix RP om onderscheid te kunnen maken tussen rapportparameters en andere parametertypen, zoals gegevenssetparameters. Voorbeeld: een rapportparameter die wordt gebruikt om quantityinstock te filteren zou RP_quantityinstock kunnen heten.
- Bij Type selecteert u een
gegevenstype voor de parameter.
Het gegevenstype dat u selecteert,
hoeft niet overeen te komen met het gegevenstype van het veld in de gegevensbron. De
waarden voor een veld als orderID kunnen bijvoorbeeld in de database zijn opgeslagen
als gehele getallen terwijl de rapportparameter voor dit veld is ingesteld als decimaal
of tekenreekstype. Het gegevenstype dat u selecteert voor de rapportparameter bepaalt
welke indelingsopties beschikbaar zijn, wanneer u er voor kiest een standaardwaarde of
een lijst van waarden op te geven voor de rapportparameter.
Voor datumvelden kunt u kiezen uit DateTime of String. Het
gegevenstype String geeft de gebruiker de mogelijkheid datums op verschillende manieren
op te geven. De gebruiker kan bijvoorbeeld typen 04/02/2004, 4/2/04, of 4 feb. 2004. De
keerzijde is dat u de datum- en tijdnotaties niet kunt gebruiken voor het wijzigen van de
manier waarop datums worden afgebeeld wanneer u de gebruiker wilt voorzien van een lijst
met datumwaarden.
- Kies OK.
De parameter verschijnt onder
Rapportparameters in de Gegevensverkenner.